Een gedicht door Margot Timmermans
Vanochtend nog
vond ik
in een zak volmaakte noten
een halve cashewnoot weer.
Op dit onbewaakte moment
trof het me dat deze noot
onbehulpzaam
zonder wederhelft
verder moest gaan.
Ik doorzocht de zak
voorzichtig
traag
zonder resultaat.
Ik heb de cashewnoten vervolgens
één voor één over de tafel verspreid.
Weerloos op hun zij.
Cashewnoten hebben een onverklaarbare breeklijn.
Hij loopt over de rug
langs het kromme lijf
Ik buig me over de zaak en denk
Zijn ruggengraten ook breeklijnen?
Zijn ze stippellijnen
die aanduiden
‘Hier scheuren!’
Wie weet had deze cashewnoot er genoeg van steeds meerdere te zijn.
Ik zocht het op.
Cashewnoten groeien als eenheid.
Ze groeien als eenheid.
De cashewnoot doet denken aan een opgerold vrouwenlijf.
Ik leg haar op bed
ga er zelf naast liggen
hul me als een lepel om de noot heen
voor de volledigheid.
Voor de volledigheid
deed de cashewnoot me denken aan een weerloos babylijfje.
En hoe ik vroeger dacht dat baby’s
in tegenstelling tot vrouwen
geen ruggengraat bezaten
onverdeeld waren.
Voor de volledigheid
keek ik uren naar dat ineengedoken vrouwenlijf
of hoe daaruit los te komen.
De huid halvelings tot pudding geslagen
huidplooien verkaveld.
Voor de volledigheid
doorzocht ik het appartement viermaal op zoek naar de wederhelft
compulsief volgens menig mens.
Voor de volledigheid
zocht ik tevergeefs
Voor de volledigheid
zou ik nog willen zeggen dat
de banaliteit van deze halve cashewnoot
feitelijk niets te maken heeft met een vrouwenlijf.
Ik zou willen zeggen dat
wanneer ik me buig over deze halve cashewnoot
vooral mijn eigen stippenlijn
gaapt.
コメント