door Alice Bogaerts
Of ik wist dat ik een heel spiritueel aura had? Heel paars en gelaagd.
Of ik wist dat ik een heel spiritueel aura had? Heel paars en gelaagd.
Ik was rond als een ton (want hoogzwanger) en voor het eerst weer op de been nadat ik wekenlang in bed had gelegen opdat mijn kindje niet voortijdig uit mijn vliezen zou breken.
Een jonge vrouw had zich op straat voorzichtig naar me toe gedraaid in het voorbijgaan, alsof ze me naar de weg of naar de tijd wou vragen.
Of ik dat wist, van mijn aura en of ik even tijd voor haar had. Het ging om mijn moeder. Hierop zat ik in zekere zin al tien jaar te wachten. Sinds het moment dat ze stierf, op mijn zestiende, had ik de onnozele hoop gekoesterd dat er een moment zou komen waarop alles een vergissing bleek te zijn. Haar dood één groot misverstand, een tragische persoonsverwisseling, een ongeluk. Ze zou plots opduiken in de wachtrij bij de slager. Of ze zou me commentaarloos tegemoet crawlen op de snelzwemmersbaan van een stedelijk zwembad. Of ze zou op een rammelend busje zitten in Chile waar ik toevallig op vakantie zou zijn en waar zij haar tweede leven zou hebben opgebouwd, compleet met man en kinderen. Alternatief, in de light-versie van mijn dagdroom, bleef ze dood maar iemand zou me de sleutel brengen, een briefje met de ontbrekende informatie, dat existentiële puzzelstukje wat de biologisch begrijpelijke gebeurtenis van het sterven finaal Zin zou verlenen. Dus ja, ik had wel even tijd.
'Ik weet niet goed hoe ik het jou moet zeggen maar er ligt een vloek op jouw vrouwelijke afstammingslijn. Jouw moederlijn is verstoord. Die vloek kan en moet worden opgeheven. Jij bent de enige die dat kan doen.
De vrouw stelde zichzelf voor als Maria. Ze had lang donker haar en een onverzorgd gebit. Bovendien keek ze scheel op een heel nadrukkelijke manier, alsof ze dat in de hand had. Maar wel mooi. 'Heb je een idee waar jouw moeder nu precies is?' vroeg ze Dat was natuurlijk een slimme openingsvraag maar ik lette er niet op want ik was intussen zo gewend geraakt aan alle lieve woorden die mij als zichtbaar zwangere (opgepast hier groeit de toekomst!) ten deel waren gaan vallen, zo gewend aan de opstaande tieners in de tram en aan gretige handen en dus ook aan onschuldige vragen dat mijn kritisch vermogen, mijn innerlijke sociale verkeerspolitie nogal was verslapt. Voor ik het wist zaten we in een cafeetje op de hoek en bestelde ik twee koffie en een stuk worteltaart voor Maria.
Zij vroeg en ik vertelde. En dat ging een tijdje zo door.
En aan het eind van haar taart zei Maria: 'Ik weet niet goed hoe ik het jou moet zeggen maar er ligt een vloek op jouw vrouwelijke afstammingslijn. Jouw moederlijn is verstoord. Die vloek kan en moet worden opgeheven. Jij bent de enige die dat kan doen. Het is dringend want jij krijgt weldra zelf een kind, trouwens niet toevallig een meisje. En je wil jouw kind niet met deze last de wereld insturen, of wel? Er zijn doden gevallen. Prematuur overledenen. Er is dat kind van jouw overgrootmoeder dat niet had moeten sterven, er zijn de miskramen, de kankers, de longontstekingen en depressies. En dan is er jouw moeder natuurlijk, met haar zelfgekozen dood. Dat is te veel voor een klein baby'tje, snap je?' Ja, dat snapte ik wel.
'Je moet het patroon doorbreken, de vloek opheffen. Het is uiteraard te veel voor één mens. Hier ga je hulp bij nodig hebben. Ik wil jou helpen als ik mag. Mag ik? Jouw situatie is natuurlijk uitzonderlijk. Ik bedoel maar, het is echt een grote hoop en de tijd tikt. Hoeveel weken heb je nog voor de baby komt? Twee, drie? Het is een uitzonderlijk grote hoop. Het is zo veel dat ik zelf ook weer hulp ga nodig hebben. Van Gabriël en Rafaël en Michaël. Je begrijpt hopelijk wie ik bedoel. Mag ik, mogen wij jou helpen?'
Want een herkansing zal er niet inzitten. Nee dan heb ik het echt zelf gewild. Dan kan ze mij ook niet helpen. Dan hoopt ze maar dat alles goed gaat bij de geboorte. Veel kracht. Het zal nodig zijn.
Dat ze kaarsen wil branden maar dat die erg duur zijn. Dus het zal toch wel tegen de negenhonderd euro kosten. Maar dan ben ik er wel van af. Voorgoed. Goed dan, ze kan het ook proberen voor zeshonderd. Of desnoods driehonderd maar dan kan ze maximaal twee generaties terug in de tijd. Een berekend risico. Ze kan ook meekomen naar de geldautomaat. Het lijkt misschien wat onconventioneel, dat weet ze wel, maar ze is er zeker van dat ik begrijp dat dit gewichtiger is dan gewoontes. Want het is geen toeval dat we elkaar hebben ontmoet. Dat ik echt een uitzonderlijk aura heb. Het zou zonde zijn dat niet te erkennen, daar niets mee te doen. Ze heeft me gezocht en gevonden en ik moet haar nu niet zomaar laten gaan. Want een herkansing zal er niet inzitten. Nee dan heb ik het echt zelf gewild. Dan kan ze mij ook niet helpen. Dan hoopt ze maar dat alles goed gaat bij de geboorte. Veel kracht. Het zal nodig zijn. Ze hoopt natuurlijk van niet maar ze vreest van wel.
En weg was Maria.
Ik betaalde de koffie en de worteltaart en ging naar het toilet om mijn handen te wassen.
Fragment uit 'Slijm', een ongepubliceerd manuscript van Alice Bogaerts
Comments